Het knikje
Ik zit in het zwembad. Te kijken naar mijn dochter. Ze heeft een waterpolowedstrijd. Haar team staat achter. De tegenstander te sterk.
Voor de tweede of derde keer moet ze opzwemmen. Haar tegenstander is echter te snel. De tegenstander weet het. Zij weet het. Zij drijft af richting haar plek.